Waarom het gras niet altijd groener hoeft te zijn
Een traditioneel, kort gazon is helemaal niet gunstig voor insecten. Het bestaat meestal uit één dominant gras: Engels raaigras (Lolium perenne) of veldbeemdgras (Poa pratensis), aangevuld met roodzwenkgras (Festuca rubra). Dat zijn soorten die goed gedijen op voedselrijke grond, maar geen goede bron zijn van nectar of stuifmeel. Op het vlak van biodiversiteit zijn dat soort graslanden eigenlijk niet meer dan groene woestijnen. De grassoorten die er kunnen overleven, zoals Engels raaigras, houden als enige van sterke bemesting én kunnen tegelijk de frequente maaibeurten verdragen die bij een klassiek kort gazon horen.
Voedselarme graslanden zorgen voor een rijke biodiversiteit
De meeste andere bloeiende kruiden slagen er niet in om bloemen en zaad te produceren wanneer ze frequent gemaaid worden, en overleven daarom niet. Zij houden van ‘voedselarme’ condities. Op de campus creëren we graag zulke voedselarme graslanden, voor een rijke biodiversiteit.
Meer biodiversiteit
Om de biodiversiteit te verbeteren moeten we bemesting dus achterwege laten. Maaien doen we niet te vaak meer (maximum twee keer per jaar). We passen ons maaibeheer aan door maaisel af te voeren zodat de aanwezige meststoffen in de bodem gereduceerd worden. Daardoor krijgen meer planten de kans om bloemen en zaad te produceren. Een nadeel van die aanpak is dat het gras minder dicht en minder groen wordt. Na verloop van tijd duiken wel verschillende extra planten op, zoals klaver en madeliefjes. Hun nectar en stuifmeel worden dankbaar gebruikt door een tal van bloembezoekende insecten. Denk bijvoorbeeld aan vrolijke hommels en bijen.
Als je dit lang genoeg volhoudt, krijg je een gazon dat voor meer dan 70% uit bloeiende kruiden bestaat, zoals de open plek achter het Braemgebouw op de VUB. In dat soort schrale graslanden kunnen zelfs orchideeën opduiken! We dragen er maar beter goed zorg voor, want voedselarme graslanden zijn enorm zeldzaam geworden.
Raad eens hoeveel!
In 2018 rapporteerde nachtvlinderexpert Bart Van Camp meer dan 106 soorten vlinders op de VUB-campus in één enkele nacht. Nachtvlinders zijn belangrijk omdat ze planten bestuiven en zelf ook een voedselbron zijn voor andere dieren, zoals vleermuizen.
(Nachtvlinders geobserveerd na één telnacht op VUB. Beeld door Bart Van Camp.)