1917–1944
Op 19 april 1943, rond 22.00 uur, vertrok de twintigste deportatietrein langzaam vanuit het station van Mechelen. Meer dan 1.600 radeloze en bange mensen, bijna allemaal Joden, begonnen aan hun lange en lugubere tocht naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in Polen. De omstandigheden aan boord waren onmenselijk: gemiddeld vijftig tot zestig personen zaten samengepropt in veewagons, met nauwelijks ruimte om te zitten of te bewegen. Er was amper eten of drinken.
Diezelfde avond kwamen drie jeugdvrienden samen op het Meiserplein in Schaarbeek: Youra Livschitz, Robert Maistriau en Jean Franklemon, oud-leerlingen van het atheneum van Ukkel en voormalige studenten aan de ULB. In hun schooltijd hadden ze een uitgesproken vrijzinnig en antifascistisch engagement meegekregen. Niet minder dan zeventien leerlingen en leerkrachten van het atheneum zouden tijdens de oorlog het leven laten in het verzet, onder wie acht door executie. Ook de recent overleden Andrée Dumon, die een sleutelrol speelde in de ontsnappingslijn Comète, liep school op dezelfde instelling.
De zenuwen gierden door hun keel: ze stonden op het punt een schijnbaar onhaalbaar plan uit te voeren. Op het Meiserplein voegde ook Richard Althenhoff zich kort bij hen. Als verzetsleider van Groep G overhandigde hij een revolver aan Youra, waarna hij weer vertrok. Gewapend met de revolver, tangen en een rood gekleurde stormlamp fietste het drietal via Steenokkerzeel en Kampenhout naar Boortmeerbeek.
Daar zetten ze hun fietsen aan de kant en namen positie in een bocht waar de trein trager reed. Ze plaatsten de stormlamp op de sporen. Elke trein moest volgens de spoorregels stoppen voor een rood licht, en zo gebeurde het ook. Ondanks de aanwezigheid van SS-troepen slaagden de drie erin om de zeventiende wagon open te breken. In Boortmeerbeek sprongen zeventien gevangenen uit de trein; de meesten keerden met de tram terug naar Brussel. Door de opwinding en chaos konden verderop, tot aan de Belgische grens, nog eens meer dan 220 mensen ontsnappen—een uniek feit in West-Europa. Onder hen bevond zich Simon Gronowski, inmiddels 93 en nog steeds actief als getuige van het verleden. Helaas werden 25 vluchtelingen ter plekke doodgeschoten en 91 opnieuw opgepakt. Uiteindelijk wisten 121 mensen definitief te ontkomen aan deportatie.
Een maand na deze bevrijdingsactie werd Youra Livschitz door de Gestapo gearresteerd. Op spectaculaire wijze wist hij te ontsnappen: hij overmeesterde zijn bewaker, trok diens uniform aan en verliet het Gestapo-hoofdkwartier als ware het zijn dagelijkse werk. Samen met zijn broer Alexandre plande hij de vlucht naar Engeland. Maar ze werden verraden: hun wagen werd tegengehouden. Alexandre werd op 12 januari 1944 opgesloten en gemarteld in Fort Breendonk. Later werd hij naar de gevangenis van Sint-Gillis overgebracht en op 10 februari geëxecuteerd in Schaarbeek.
Youra belandde eveneens in de ‘Hel van Breendonk’. Tussen 26 juni 1943 en 17 februari 1944 zat hij er gevangen, tot ook hij werd geëxecuteerd, samen met vijf lotgenoten.
In het voorjaar van 1944 las Rachel Livschitz-Mitchnik de laatste brieven van haar zonen Alexandre en Youra. Alexandre schreef dat hij ‘met opgegeven hoofd en een schoon geweten’ zijn dood tegemoetging. Youra liet haar weten dat hij graag aan haar zijde had willen meewerken aan een ‘nieuwe realiteit’. Het moet haar troost hebben geboden dat hun overlevende strijdmakkers haar jarenlang bleven opzoeken, tot ze zelf overleed op 93-jarige leeftijd.
Decennialang bleef de bevrijding van het twintigste konvooi amper meer dan een voetnoot in de geschiedenis. Vandaag wordt ze, terecht, beschouwd als een van de meest heldhaftige en legendarische verzetsdaden in Europa. Nergens anders in West-Europa slaagde men erin een deportatietrein te stoppen—laat staan dat zoveel mensen konden ontsnappen.
Bronnen:
● Ledenmagazine Helden van het verzet, september 2024
● Marion Schreiber, Rebelles silencieux, Editions Racine, 2002