Nauwelijks had de chef defensie aarzelend zijn ballonnetje over de dienstplicht opgelaten of er volgde een storm van kritiek. Op sociale media benadrukten knorrige babyboomers dat het lauwe bier in de mess hen uit de tijd als milicien meer was bijgebleven dan de ernst van de Koude Oorlog. Anderen opperden dat zo'n idee alleen maar bekokstoofd kon worden door het militair-industrieel complex. Het voorstel zou getuigen van een ongezonde hang naar patriottisme en giftige mannelijkheid.
Wellicht toont die giftige reactie net aan waarom het wél een goed idee is om erover na te denken. We moeten meer naar elkaar leren luisteren en niet alleen oog hebben voor wat ons scheidt maar ook voor wat ons bindt. Dienstplicht kan daarbij helpen.
De dienstplicht hoeft jongeren niet alleen naar het leger te leiden. En om alle herinneringen aan de tijd van de miliciens dan maar meteen op te bergen, stel ik voor dat we vanaf nu spreken over een burgerstage. Die zou inhouden dat jongeren rondom achttien zich verplicht een jaar inzetten voor de samenleving. Dat kan in het leger, maar er zijn tal van andere sectoren waarin zo’n burgerstage nuttig is: in de zorg, bij de brandweer, bij de civiele bescherming, in het bosbeheer, in armoedebestrijding, in onderzoek, enzovoort. De burgerstage zou zelfs gesplitst kunnen worden in twee semesters.
DOELSTELLINGEN
Het belangrijkste doel van de burgerstage is het verstevigen van de sociale samenhang; jongeren, ongeacht hun gender, achtergrond en toekomstplannen uit hun comfortzone laten stappen, met elkaar leren werken en leren begrijpen dat we binnen de samenleving vaak in hele concrete zaken van elkaar afhangen. Daarom zou die stage sowieso residentieel zijn, dus weg van thuis, op de stageplaats.
Een tweede doel bestaat in het aankweken van basisvaardigheden en -houdingen: eerste hulp bij ongevallen, bijvoorbeeld, stiptheid en dienstbaarheid.
Een derde objectief is het leren kennen van het land. Stagiairs zouden zoveel mogelijk tijd doorbrengen buiten hun woonplaats, in steden én in meer landelijke gebieden.
Tot slot zou de burgerstage moeten inzetten op Bildung. In een samenleving waarin we ons steeds meer socialiseren is het belangrijk om zoveel mogelijk talenten te ontdekken en te ontwikkelen, fysiek en mentaal, theoretisch en praktisch.
Het schijnt me daarbij belangrijk om op een schappelijke wijze inzet te belonen, niet alleen de capaciteiten die bij aanvang reeds zichtbaar zijn maar vooral de volharding om ze doorheen de stage te versterken. Wat telt is niet wat men al kan, maar de wil en de pogingen om meer te kunnen. Jongeren zouden tijdens hun stage krediet kunnen opbouwen om te gaan studeren of om een stage te vervullen in het buitenland.
Het is inderdaad zo dat een verplichting geen garantie is dat deze doelen bereikt worden, maar verplichting kan er wel toe leiden dat iedereen een kans krijgt om doelen te realiseren, net zoals dat geldt voor onderwijs en tal van andere zaken in de samenleving. Het kan niet de bedoeling zijn dat een burgerstage waarden oplegt, zoals de kolonel tijdens de oorlog zijn miliciens zaken oplegde. Maar de burgerstage biedt jongeren wel de gelegenheid om de waarde van bepaalde waarden te ontdekken, om waarden die vaak als een uitwendig dictaat worden beschouwd te leren begrijpen en internaliseren.
Kortom, het feit dat de burgerstage verplicht wordt, betekent allerminst dat zij gerund moet worden als een strafkamp waarbij het ondoordacht uitvoeren van bevelen centraal staat. We hoeven ook niet mee te gaan in de kritiek dat dit ondemocratisch is, het opeisen van een jaar arbeid. De huidige staat eist van mensen minstens twintig jaar arbeid op, onder de vorm van belastingen en dergelijke. Het blijft ook de bedoeling dat de burgerdienst zowel de jongeren als de rest van de samenleving iets oplevert.
Sommigen zullen de kans grijpen, anderen niet. We mogen ons echter niet laten leiden door de negatieve balans die sociologen opmaken van de oude, militaire dienstplicht. Een groot project geleid door Vincenzo Bove van de universiteit van Warwick, bijvoorbeeld, stelt dat dienstplicht negatief uitpakt op het gebied van burgerzin, maar die studie vergelijkt dus mensen die decennia geleden hun militaire dienstplicht deden met mensen die dat niet deden. De burgerstage die we voor ogen moeten hebben, is van een hele andere aard en zou vooral lessen moeten trekken uit de voorgaande militaire dienstplicht die soms meer op een flauwe variant op het Stanford-gevangenisexperiment leek dan wat anders.
KLEINSCHALIGHEID
Dan blijft de vraag of het praktisch haalbaar is. We spreken toch al snel over 110.000 stagiairs per jaar. Huisvesting is daarbij een obstakel. De kazernes uit de Koude Oorlog waren soms gigantisch en vormden vaak zelfs hele steden. In Scandinavië zag ik evenwel hoe (militaire) dienstplichtigen na een gemeenschappelijke opleiding vooral optrokken in kleine eenheden, met heel veel nadruk op hun autonomie en probleemoplossend vermogen. Er is weliswaar toezicht en coaching, maar de nadruk ligt op zelfstandigheid. Men zou dus kunnen denken aan een vierduizendtal kleine groepen van telkens een dikke twintig mensen.
Onmogelijk? Ik weiger dat te geloven. Er zijn in dit land 581 gemeenten, 230 boswachterijen, 150 ziekenhuizen en psychiatrische instellingen, 94 vluchtelingenopvangcentra, 34 grote hulpverleningszones en nog een hele rist legerkazernes. Je zou zelfs groepen voor een periode naar het buitenland kunnen sturen, om bij te dragen aan de beveiliging van de Europese buitengrenzen, ontwikkelingssamenwerking of de opvang van vluchtelingen.
Zo’n kleinschaligheid moet het veel gemakkelijker maken om stagiairs een plek te geven. En als er geen huisvesting bestaat, dan kunnen de stagiairs die helpen bouwen. Kan men zich een betere voorbereiding inbeelden op een eigen woonst later dan te door leren hoe goede en duurzame gebouwen worden opgetrokken?
Men kan daarmee lachen, maar ik ken zeer veel hoogopgeleide mensen die fortuinen neertellen voor ondermaatse huizen omdat zij het verschil niet kunnen ontdekken tussen een muur van baksteen en een muur van karton; jongeren die zich op ongekende hoogten bevinden voor wat hun beroep betreft, maar o zo wereldvreemd zijn als het op andere dingen aankomt. Soms is het dus echt wel heel erg nuttig om dat soort ervaringen op te doen en dus in dit geval van de nood een must te maken.
Er is natuurlijk begeleiding nodig. Voor 110.000 mensen heb je toch al snel 15.000 ondersteuners nodig. Maar wat betekent dat op een totaal van 5 miljoen werkende Belgen? Ik geloof dat er in ons land bijvoorbeeld al 330.000 leerkrachten zijn. We zouden mankracht moeten investeren, maar we krijgen er ook iets voor in de plaats. Bovendien zou de burgerstage bijzonder kunnen bijdragen op vlak van het soort vaardigheden en houdingen waar het voortgezet onderwijs én werkgevers op langere termijn alleen maar baat bij kunnen hebben. Opnieuw: stiptheid, collegialiteit, probleemoplossend vermogen.
De burgerstage moet dus vooral boeiend zijn, mensen bij elkaar brengen die nu niet bij elkaar komen, de schotten overstijgen die we met ons onderwijs niet meer overstijgen, voeling ontwikkelen met verschillende uitdagingen. Zij moet een reis door de samenleving zijn, minstens deels een ontdekkingstocht door eigen land. We kunnen oeverloos kniezen over wat misliep met de dienstplicht in het verleden, maar het is toch niet omdat we vroeger fouten maakten dat we niet meer naar een beter alternatief mogen streven?
Jonathan Holslag doceert aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij is de auteur van Van muur tot muur: de wereldpolitiek sinds 1989. Elke maand schrijft hij een essay voor De Morgen.