Rie Goethals werd geboren in 1911 in Middelburg (Nederland) in een liefdevol, welgesteld gezin. Toen haar gezin naar Veere verhuisde, ontmoette ze Rudolf Schönberg, een Brusselse Joodse kunstenaar die zijn vakanties in Veere doorbracht. Goethals besloot viool te studeren aan het Conservatorium in Brussel. Ze begon een relatie met Rudolf in 1933 en trouwde met hem in 1937. Net als in Duitsland heerste er in België een stigma rond gemengde huwelijken, maar dat schrikte het koppel niet af. Ze namen deel aan antifascistische bijeenkomsten op de ULB en boden onderdak aan Duitse politieke vluchtelingen. Later werden gemengde huwelijken door de Neurenbergse rassenwetten verboden.

Na de bezetting van België werden Rie en Rudolf actieve verzetsleden. Vanaf 1940 kwamen partizanen, socialisten, communisten en intellectuelen samen in hun huis. Hieruit ontstond op 15 maart 1941 het Onafhankelijkheidsfront, de grootste verzetsorganisatie die België tijdens de Tweede Wereldoorlog zou kennen. Rie verspreidde clandestiene pers en moedigde musici aan om zich bij het verzet aan te sluiten. Eén van deze musici werd echter gearresteerd door de Gestapo. Tijdens zware ondervragingen verried hij haar naam en adres. Enkele dagen later onderging Rie hetzelfde lot: op 14 april 1942 werd ze gearresteerd. 

Rie werd in april en mei 1942 zwaar gefolterd in het hoofdkwartier van de Gestapo aan de Louisalaan en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Rudolf dook onmiddellijk onder na haar arrestatie. Hoewel ze wist waar hij was, liet ze geen woord los. Om de pijn van de martelingen te stoppen en ervoor te zorgen dat ze haar man niet zou verraden, probeerde ze, tijdens de ondervragingen, uit het raam van de negende verdieping te springen, maar ze werd tegengehouden.

Op 30 mei 1942 begon voor Rie de zware tocht naar Ravensbrück, waar ze op 18 juni 1942 arriveerde. Ze was niet langer Rie Goethals, maar nummer 11907. Ze heeft zelf nooit veel verteld over hoe ze in Ravensbrück werd behandeld, maar getuigenissen van medegevangenen schetsten de ontmenselijke omstandigheden. Persoonlijke bezittingen werden afgenomen en vervangen door houten klompen en een gestreepte jurk. De dagen verliepen volgens een vast patroon. Om vier uur werden de gevangenen opgeroepen en moesten ze zich haasten naar het appel. Tijd om naar het toilet te gaan, zich te wassen aan de weinige wasbakken en een klein stukje brood te eten, was er nauwelijks. Na het appel volgde slavenarbeid. Verschillende keren zweefde Rie tussen leven en dood. De honger was het zwaarst om te dragen, naast de voortdurende terreur en mishandelingen door de bewaaksters.

Toen de Russen vanaf januari 1945 oprukten naar het westen, stokte de toevoer van grondstoffen, wat ook het einde betekende van de dwangarbeid. Rie en vele andere gevangenen werden opgesloten in hun barakken; anderen werden nog snel vergast of op een andere manier omgebracht. De verlossing, althans voor een klein deel van de gevangenen, kwam op 24 april 1945 in de vorm van witte bussen en vrachtwagens van het Rode Kruis. Het Zweedse Rode Kruis waren er in geslaagd om de Duitse autoriteiten te overtuigen om een deel van de gevangen over te brengen naar Zweden. Rie werd samen met een paar honderden gered. Ze werden eerst opgevangen In Malmö en nadien drie maanden in herstellingsoorden opgenomen. In juni 1945 werd ze gerepatrieerd naar België, waar ze introk bij haar schoonouders. Ze kwam te weten dat Rudolf was gearresteerd in mei 1944, maar niemand kende zijn lot. Pas in 1946 werd ze gevraagd om zijn lichaam, gevonden op de Nationale Schietbaan in Schaarbeek, te identificeren. Rie bewaarde de rest van haar leven een paar stukjes van Rudolfs kleding en een haarlok. 

In 1956 werd Rie officieel erkend als verzetsvrouw door het Ministerie van Defensie. Ze huwde met de Joodse verzetsman en Auschwitz-overlever Genia Heimans, en samen kregen ze een zoon. Met niemand sprak ze over wat ze had meegemaakt.  Migraine- en angstaanvallen, nachtmerries over de gruwelijke dood van haar geliefde echtgenoot en de traumatische ervaringen in het kamp plaagden haar tot haar dood, kort omschreven als KZ-syndroom.

 

Meer lezen:  

Henri Heimans & Dirk Verhofstadt, KZ syndroom. Een litteken dat nooit verdwijnt, Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet, 2024. 

ENGLISH TRANSLATION

Rie Goethals

Rie Goethals was born in 1911 in Middelburg in the Netherlands, to a loving, well-off family. When her family moved to Veere, she met Rudolf Schönberg, a Jewish artist from Brussels who was holidaying there. Rie decided to study the viola at the Conservatory in Brussels. She began a relationship with Rudolf in 1933 and they married four years later. As in Germany, there was stigma around mixed marriages in Belgium, but the couple were not deterred. They participated in anti-fascist rallies at ULB and hosted German political refugees. Later, the Nuremberg racial laws banned marriages like theirs.

Following the occupation of Belgium, Rie and Rudolf became active members of the resistance. Partisans, socialists, communists and intellectuals would gather at their home. This led to the creation on 15 March 1941 of the Onafhankelijkheidsfront, the Independence Front, the largest resistance organisation in Belgium during the Second World War. Rie distributed clandestine media and encouraged musicians to join the resistance. However, one of these musicians was arrested by the Gestapo, and, following intense interrogation, he gave up her name and address. A few days later, on 14 April 1942, Rie was also arrested.

Over the next several weeks, she was tortured at the Gestapo headquarters on Avenue Louise and incarcerated in Sint-Gillis prison. Rudolf went into hiding immediately after her arrest. Although Rie knew where he was, she did not say a word. In an attempt to stop the torture and ensure she would not betray her husband, she tried to jump from the ninth-floor window during an interrogation.

On 30 May 1942, Rie began the arduous journey to Ravensbrück concentration camp, arriving on 18 June 1942. She was no longer Rie Goethals, but number 11907. She never spoke much about how she was treated at Ravensbrück, but testimonies from fellow prisoners outlined the dehumanising conditions. Personal belongings were removed and replaced by wooden clogs and a striped dress. The days followed a set pattern. At 4.00, the prisoners were summoned and had to rush to the roll call. There was barely time to go to the toilet, wash at the few sinks and eat a small piece of bread. Roll call was followed by forced labour. Several times Rie hovered between life and death. Hunger was the hardest thing to bear, besides the constant terror and beatings by the guards.

As the Russians advanced westwards from January 1945, the supply of raw materials ceased, which meant the end of forced labour. Rie and many other prisoners were locked in their barracks; others were gassed or otherwise killed. Redemption, at least for a few, came on 24 April 1945 in the form of white buses and lorries from the Red Cross. The Swedish Red Cross had convinced the German authorities to transfer some of the prisoners to Sweden; Rie, with a few hundred others, was saved. They were first cared for in Malmö and then in convalescent homes for three months. In June 1945, she was repatriated to Belgium, where she moved in with her mother- and father-in-law.

She learned that Rudolf had been arrested in May 1944, but no one knew what had happened to him. It was not until 1946 that she was asked to identify his body, found at the National Shooting Range in Schaarbeek. Rie held on to a few pieces of Rudolf’s clothes and a lock of his hair for the rest of her life.

In 1956, Rie was officially recognised as a member of the resistance by the ministry of Defence. She married Jewish resistance fighter and Auschwitz survivor Genia Heimans, and together they had a son. She never talked about what she had been through. Migraines and anxiety attacks, nightmares about the death of her beloved husband and the traumatic experiences in the camp plagued her until her death, a condition known as concentration camp syndrome.

 

Read more

Henri Heimans & Dirk Verhofstadt, KZ syndroom. Een litteken dat nooit verdwijnt, Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet, 2024.